Mevrouw ligt in bed. Haar kleindochter en -zoon, samen met haar achterkleinkinderen, staan rond het bed. Ze heeft zichtbaar pijn bij iedere kleine beweging. De morfine die ze vanmorgen heeft gekregen, is uitgewerkt.
Mevrouw, 92 jaar oud en met dementie, is vanmorgen gevallen. De waarnemend arts constateerde dat de rechterheup hoogstwaarschijnlijk gebroken is. De casus wordt aan mij overgedragen, en ik bel haar mentor om te overleggen over het al dan niet insturen voor een foto. We bespreken hoe mevrouw de afgelopen weken achteruit is gegaan en het hoge risico op een delier als we haar uit haar vertrouwde omgeving halen. De mentor en ik zijn het erover eens: comfortbeleid en pijnbestrijding in het woonzorgcentrum.
Familiegesprek
De kleindochter is het niet eens met dit beleid. Zij en haar broer willen dat mevrouw naar het ziekenhuis gaat voor een foto. Ik plan voor dezelfde middag een familiegesprek. Het is een prettig gesprek waarin ik de risico’s schets als oma naar het ziekenhuis gaat. Daar zal ze vrijwel zeker overlijden aan de gevolgen van een delier of een longontsteking. De kleinkinderen lijken akkoord te gaan met de beslissing voor een comfortbeleid. Een uur later loop ik nog even bij de familie langs om te controleren of er nog vragen zijn, maar die zijn er niet.
In een tijd van personeelstekorten en stijgende kosten moeten we serieus overwegen welke prijs we bereid zijn te betalen voor shared decision-making.
Even later komt de kleindochter binnen. Ze wil me spreken. ‘Waarom kan oma niet naar het ziekenhuis? Dit gaat over leven en dood.’ Ik vraag haar waarom ze er nu anders over denkt dan een paar uur geleden. Wat verwacht ze dat het ziekenhuis kan bereiken? ‘Dat we zeker weten dat het gebroken is en misschien kunnen ze iets voor haar doen? Ik heb nog liever dat ze in de ziekenauto overlijdt dan hier!’
Comfortbeleid
Mijn uitleg lijkt niet meer aan te komen. Juridisch gezien heeft de kleindochter geen spreekrecht, aangezien er een mentor is. Maar het vertrouwen in de mentor is laag. ‘Het is mijn oma; de mentor mag daar niet over beslissen!’ Ik besluit te overleggen met een collega. Zij is waarnemer voor de avond en nacht en besluit te overleggen met de SEH-arts. Ook die geeft aan: niet insturen. De familie accepteert deze mededeling niet en belt zelf met de huisartsenpost. Een waarnemend huisarts bezoekt mevrouw om haar zelf te beoordelen en stuurt haar vervolgens naar de Spoedeisende Hulp met de mededeling dat ze niet geopereerd kan worden. Het is druk op de SEH. Na een nacht in het ziekenhuis komt mevrouw terug met een niet al te verrassend advies: comfortbeleid.
Op de fiets naar huis kijk ik terug op deze dag. Eerlijk gezegd baal ik ervan dat het mij niet gelukt is om de familie te laten inzien dat het ziekenhuis geen meerwaarde heeft. Daarnaast vraag ik me af tot hoever we moeten gaan met behandelen. Maar ook, in hoeverre we moeten tegemoetkomen aan de wensen van de betrokken familie?
Ik denk aan de grote belasting voor deze kwetsbare vrouw van 92 jaar. Is de wens van de familie zo belangrijk dat we haar met haar pijnlijke heup in een ambulance laten vervoeren, waarbij ze uit haar vertrouwde omgeving wordt gehaald, vrijwel zeker met een delier tot gevolg?
En daarnaast denk ik aan de hoeveelheid tijd en energie die is geïnvesteerd door een physician assistant, specialist ouderengeneeskunde, waarnemend huisarts, ambulancepersoneel, klinisch geriater, SEH-arts, röntgenlaborant, radioloog en verpleegkundigen.
In een tijd van personeelstekorten en stijgende kosten moeten we serieus overwegen welke prijs we bereid zijn te betalen voor shared decision-making.
door Hester Gerritsen-van den Berg, Physician Assistant ouderengeneeskunde
Contact: h.gerritsen@hester-gerritsen
Bron: NAPA Magazine nr 23, oktober 2023
Reacties
Log in en reageer